Kader
In augustus 2020 fietste ik zes dagen door de provincie Zuid-Holland, van Noordwijk tot Middelharnis tot Haastrecht, om als nieuw provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit (PARK) mijn werkterrein met andere ogen te verkennen. Ik ontmoette onderweg twaalf mensen die mij vanuit mijn netwerk om heel verschillende reden waren aanbevolen, met expertises variërend van economie tot geschiedenis, en sprak met hen over de opgaven waar de provincie voor staat. Ik zag de provincie in zijn betoverende, saaie, verwarrende, lelijke en verwonderlijke gedaanten.
De meest merkwaardige en tegelijk veelzeggende plek vond ik het pas geopende station Lansingerland-Zoetermeer. Dat station is gelegen op de A12, de spoorlijn Den Haag – Utrecht en een zware restwarmteleiding, ligt aan de Zoetermeerlijn en Zoetermeer, kijkt uit op de HSL, kassen, distributiecentra en windturbines. Een gebied met een onzekere toekomst richting zeer dichte verstedelijkingslocatie of agro-industriële hightech omgeving. Vrijwel niets herinnert hier nog aan vorige landschappen; het is een staalkaart van bewust planologisch beleid, grillige ruimtelijke dynamiek en geïmproviseerde beleidsreacties. Het gebied staat model voor één van de realiteiten van Zuid-Holland: een landschap dat in plaats van tot rust te komen misschien nog wel in een hogere versnelling gaat. Een cocktail van grote ontwikkelingen oefent enorme krachten op het Zuid-Hollandse landschap uit, en met name op gebieden als Lansingerland.
Tegelijk zijn er ook nog steeds zeer kwaliteitsvolle stukken landschap die hun eeuwenoude geschiedenis tonen; landschappelijke structuren die hardnekkig zichtbaar blijven, nieuw landschapsontwerp dat moedig zijn best doet om iets te worden. Ik zag ook regio’s die deel zijn van Zuid-Holland en daarnaast een sterke autonome agenda volgen, van Goeree-Overflakkee tot de Alblasserwaard, zeker nu de gemeentegrenzen door herindeling beter samenvallen met de geografische begrenzing van eiland of waard. De grote opgaven met hun veranderkracht bieden kansen als zij kritisch en met ontwerpkracht worden bestudeerd, maar zetten landschap ook serieus onder druk, juist op het niveau van thuis voelen en verbinding. Zuid-Holland is misschien wel de provincie waar dat het meest op het scherp van de snede moet worden uitgevochten. Verwijzend naar Bruno Latour’s Het Parlement van de Dingen*: wordt de stem van het landschap gehoord?
Aan de slag
Nu, januari 2021, is met Regionale energiestrategieën en het Groene Hart, een coproductie met de PARK’s van Utrecht en Noord-Holland, een eerste advies al geleverd. Signalen over klimaatverandering zijn alarmerend, en het Klimaatakkoord roept ons op haast te maken met de omwenteling naar duurzame energie. Landschapsarchitecten, en een PARK als adviseur ruimtelijke kwaliteit, moeten in de hoogste versnelling om te zorgen dat bij deze reusachtige opgave het landschap in het oog gehouden wordt.
Die noodzaak bij te blijven speelt niet alleen bij duurzame energie. De corona-epidemie manifesteert zich met onmiddellijke effecten op ruimte en landschap, en eist dat we letterlijk onze agenda’s omgooien. In het algemeen, maar ook om te doorgronden wat de blijvende effecten zijn die om actie vragen. Wat betekent het bijvoorbeeld voor een andere acute opgave die politiek gezien veel gewicht heeft, namelijk het zo snel mogelijk bouwen van een groot aantal woningen? Ook daar moeten we de ontwikkelingen voor zijn, en in een groter landschappelijk kader plaatsen.
En dan is er nog de landbouw. Tijdens mijn fietstocht trof ik op een stil weggetje nabij Oud Ade een spandoek in de weilanden met de boodschap Schouten opzouten! De Commissie Remkes bereikte met haar advies Niet alles is mogelijk in 2020 dat het thema stikstof het toch al pittige debat rond de toekomst van de landbouw nog eens flink aanwakkerde - met het Zuid-Hollandse Malieveld als strijdtoneel. Vanuit mijn eerdere lectoraat rond voedsel, landschap en landbouw voel ik de noodzaak dat er een doorbraak komt. Die gaat niet alleen over stikstof, maar betreft tevens urgent herstelwerk aan landschap, bodem, biodiversiteit, voedsel, en de transitie naar een nieuwe, gezonde agrarische economie. Het overwegende gevoel als nieuwe PARK is dan ook: Er is geen tijd te verliezen, aan de slag!
Een stelliger rol
Te midden van deze hectiek moet de provincie zichzelf hervinden. In een tijd waar gemeentes piepen en kraken onder de last van een rugzak vol gedecentraliseerde taken en het Rijk weer een plek voor zich begint op te eisen op het podium van de ruimtelijke ordening, wordt er verwachtingsvol naar de provincie gekeken. Hoe gaat die haar rol invullen? De grote dijkversterkingsoperatie waar ik als landschapsarchitect bij H+N+S landschapsarchitecten in de jaren negentig bij betrokken was, en zeker ook het programma Ruimte voor de Rivier, zijn voor mij een sterk voorbeeld. Duidelijke keuzes op hogere schaalniveaus met voldoende handelingsvrijheid op lagere schaalniveaus zorgden in die programma’s voor een gevarieerd, maar samenhangend geheel. De tijd is rijp voor een herwaardering van duidelijkheid op de grote schaal -zie de roep om een ministerie van Ruimte- terwijl tegelijk voldoende ervaring is opgedaan om initiatief van onderop daarmee te verbinden.
De provincie lijkt haar tussenpositie nu vooral faciliterend te zien. Ik vind dat zij een stelliger en sturender rol moet nemen. Dat zal zeker niet overal in dank worden afgenomen, maar tegelijk helderheid scheppen in de stapeling van complexe opgaven die in sommige gebieden aan de orde is.
Geen afvinklijstje
Wat betekent ruimtelijke kwaliteit dan, in dit tijdperk van grote opgaven, acute crises en herdefinitie van rollen? Zowel de klassieke uitleg (firmitas, venustas, utilitas) als de moderne uitleg (toekomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde) van dat begrip zijn, sinds het met de Vierde Nota zijn intrede deed in de ruimtelijke ordening, genoegzaam bekend. Mijn voortschrijdend inzicht is dat het spreken over ruimtelijke kwaliteit in die termen zowel goed als kwaad heeft gedaan. Het goede is, dat dergelijke woorden een vaste plek op de agenda verworven hebben, het slechte is dat ze kunnen verworden tot een afvinklijstje, toegelicht met veel holle frasen.
Met mijn geschiedenis als vakjournalist en ontwerpcriticus kies ik voor scherpe bevraging, nieuwsgierigheid naar motieven, en gezond verstand. Een goed plan of een goed beleid heeft aandacht voor de geschiedenis en voor de context, gaat zorgvuldig om met dat wat geen stem heeft, is transparant in wat het wil en hoe het dat wil bereiken, kiest helder en met overtuiging, en laat zien dat, zoals de Amerikaanse criticus Noel Carroll het terecht stelde: ‘[…] the means put in action were appropriate and effective’*.
Strategische ruimte, alledaagse werkelijkheid
Gedeputeerde Staten vroeg mij, als vierde PARK sinds 2009, om met een eigen agenda te komen. Ik vind het belangrijk het werk van mijn voorgangers voort te zetten, maar leg weer andere accenten. Ik positioneer mijn werk als PARK tussen twee polen; twee polen die onevenwichtig zijn. Aan de ene kant de urgente, grote opgaven die op tafel liggen, die de verandering van landschap alleen nog maar versnellen. Aan de andere kant, veel zwakker en meer impliciet, het verlangen je verbonden te voelen met de rijkdom van een plek, het nabije landschap of de regio, dat wat niet vanzelfsprekend een stem heeft.
Ik richt me in mijn werkplan op drie abstractieniveaus:
- De strategische ruimte waarin de provincie opereert, en haar rol opnieuw moet definiëren, gegeven Rijksbeleid, de (inter)nationale verhoudingen; de tijdsgeest en de grote opgaven die er zijn;
- De laag van gebieden en concepten voor gebieden, zoals het Landschapspark Zuidvleugel;
- De concrete acties die morgen kunnen beginnen; acties die het provinciehuis verbinden met de buitenwereld en vice versa, van bedrijf tot boer tot burger tot vereniging.
En ik zal werken aan deze vier grote thema’s:
- Naar een duurzaam landbouw- en voedselsysteem;
- De zorgvuldige landing van de Regionale Energiestrategie;
- De verdichting van de steden als landschapsopgave;
- Thuis in het nabije landschap.
Er is ook een buitengewoon concrete actualiteit: de corona-pandemie. Dat is een bijzondere omstandigheid die hoe dan ook deze PARK-periode zal kleuren. Daar wijd ik een vijfde programmapunt aan. Dat staat in zekere zin los van de thema’s en abstractieniveaus en toch ook niet: juist voor landbouw en voedsel, duurzame energie, verdichting en het nabije landschap wil ik de effecten specificeren en hun ruimtelijke consequentie doorgronden.